Aan de
rand van het dorp van Novaledo, langs de weg van Levico richting Borgo
Valsugana, zien we de opvallende ruïne van twee torens. Ze werden rond de XIIIe
eeuw gebouwd, ter bescherming van een belangrijke oude weg.
Natuurlijk
bestaan er over ruïnes veel mysteries en legendes. En ja hoor, ook over de “Tor
Quadra” is er een verhaal.
Ik
heb deze versie kort geleden gehoord, toen ik logeerde bij mijn zus. We waren
met de hele familie aan het eten in de tuin. Van hieruit zagen we de toren.
Er
liepen een paar mensen rond de toren, waarschijnlijk toeristen. Iemand aan
tafel zei: ‘Ze zijn vast de schat aan het zoeken’. Ik vroeg: ‘Welke schat?’ Ook
anderen wisten niet wat er bedoeld werd, dus men vertelde het verhaal.
-
Lang geleden, er waren nog geen auto’s en mobieltjes, de mensen van het dorp waren
nog arm maar gelovig, en iedere zondag ging men braaf naar de kerk.
Ook
wat kinderen gingen, op een zondag ochtend, richting het kleine armoedige
kerkje van Novaledo, om de heilige mis voor de kleintjes bij te wonen.
Onderweg,
in de buurt van de Tor Quadra, zagen zij een klein, grappig mannetje, in het
rood gekleed. Nieuwsgierig keken de kinderen naar hem.
Het
mannetje lachte vriendelijk en vroeg: ‘Waar gaan jullie zo vroeg in de ochtend
naar toe?’
‘Naar
de kerk’ antwoordden ze.
‘Ach,
sla de kerk maar een keertje over, ik heb iets mooiers voor jullie. Een grote
schat. Als jullie willen tenminste’.
De
kinderen twijfelden, als ze niet naar de kerk gingen werd de pastoor zo boos.
En thuis kregen ze zeker een draai om hun oren van hun ouders.
Maar
een schat, een berg goud…
Dat
is verleidelijk voor arme kindertjes met altijd honger, groot gebracht met
kastanjes en polenta. Soms met wat melk en een stukje kaas.
Dus
zij gingen het mannetje achterna.
Bij
de toren aangekomen, veegde hij met zijn handen wat aarde van een steen, die
hij daarna verplaatste. Eronder zat een luik, dat maakte hij open.
De
kinderen zagen een steile trap naar beneden, best eng. Maar het mannetje was
erg vriendelijk en hij hielp ze. Eindelijk aan het einde van de lange trap gekomen,
diep onder de grond, moesten zij nog door een donkere gang.
Dan
opeens veel licht, wat een glinstering.
In
een grote ruimte zagen zij overal goud, zelfs de polentapan was van goud!
Wat
waren de kinderen blij!
Nu
konden zij voor het hele dorp eten en kleren kopen, misschien zelfs wel
schoenen en…… opeens was het mannetjes verdwenen.
Toen
zagen zij, tussen het goud, twee glinsterende rode ogen! Angstaanjagend!
Oh
jee, daar kwam, brullend, een enorme bok te voorschijn, met grote horens, Hij
was lelijk en erg boos, het schuim stond in zijn bek.
‘De
duivel, de duivel!’ schreeuwden de kinderen. ‘Snel, weg hier’.
Ze
renden zo hard ze konden, door de gang, de trap op, totdat ze eindelijk buiten
waren.
En ze
renden nog harder naar hun ouders.
Binnen
de kortste tijd wisten alle dorpelingen wat er gebeurd was.
Al
dat goud onder de grond! Maar de vreselijk bok dan?
Hier
wisten ze wel raad op.
Met
stokken, hooivorken en messen gingen ze richting toren. De slimste van het dorp
nam voor de bok een geit mee. Dan konden zij, dacht hij, als de bok met de geit
bezig was, vlug het goud weg nemen.
Maar
waar was de ingang van de tunnel?
Hoe
lang zij ook zochten, zij konden hem niet vinden. De kinderen probeerden
aanwijzingen te geven, maar er was niets te zien. Nergens was een spoor, het
gras lag er netjes bij.
Iedereen
ging mopperend terug naar huis.
Sommigen
geloofden het verhaal van de kinderen, anderen dachten aan een
kwajongensstreek. Maar de ingang is, voor zover we weten, nooit gevonden.
Zelfs
vandaag, zie je nog mensen rond de toren lopen zoeken. Onopvallend, bang om
uitgelachen te worden, maar ze zoeken voort. Tevergeefs.
Copyright © Pierino Smaniotto - 13-08-2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten